Kiss – Ziggo Dome Amsterdam 12/06/19
“Gene’s lange handelsmerk kronkelt te pas en te onpas als een slang uit zijn mond, met dikke slijmdraden en al, en tijdens een intiem onderonsje met Tommy kronkelt zijn rode adder wel vervaarlijk dicht langs diverse openingen van Tommy’s gezicht, onderwijl duivelse pretlichtjes uit zijn ogen afvurend.”
YOU WANTED THE BEST, YOU GOT THE BEST! THE HOTTEST BAND IN THE WORLD, RAMMSTEIN!!
Oh wacht eens eventjes. Die band speelt vanavond in Rotterdam. Ik sta hier in Amsterdam. Goed gedaan, boekingskantoren Mojo en Greenhouse Talent, om twee grootmachten op dezelfde dag te laten spelen. Maar laten we wel wezen: the hottest band is tegenwoordig Rammstein. Die verkoopt De Kuip uit in een goed (ander)(half) uur (bronnen zijn het niet met elkaar eens, maar belachelijk rap was het wel). En Kiss speelt niet in de hoofdstedelijke tegenhanger, de Johan Cruijff ArenA, nee, ze hadden een paar maanden nodig om de Ziggo Dome uit te verkopen. Toch drie slagen kleiner, al zijn 17.000 mensen ook niet misselijk. Daags voor de show gooit Mojo Concerts nog een zooi tickets in de verkoop met beperkt zicht, zodat uiteindelijk er niet eens het bordje ‘SOLD OUT’ op de deuren komt te staan. Beperkt zicht? Bij een Kiss show? Ja da-hag, de Kiss Army is wel goed en hondstrouw, maar niet gek. Zodoende waren aan de uiterste linker- en rechterzijde van de zaal nog gapende gaten te vinden. Resumerend: the hottest band in the world is de band niet meer, maar op de the hottest 25 juni aller tijden (33,1 graden in De Bilt) is Kiss samen met huidige hottest band in the world toch verantwoordelijk dat zo’n 70.000 mensen de achtste finale van het WK Vrouwenvoetbal tussen Oranje en Japan missen. Als kiespijn?
25/06/19 I Tekst: Evil Dr. Smith I Foto: Mojo
Ik ga niet vaak naar dit soort megaoptredens. Zo heb ik vorige week Tool in dezelfde zaal laten schieten, bezoek ik Graspop al jaren niet meer en ging ook Metallica in de Johan Cruijff ArenA die week daarvoor ook aan mij voorbij (het zijn drukke, maar vooral dure tijden voor de mainstream metal massa). Eigenlijk wilde ik deze avond naar Uada gaan in dB’s (underground black metal in een zweterig zaaltje in Utrecht), maar ik wijzig mijn plannen. Ik ga naar Kiss. Voor het eerst! Ik ken de band dit jaar precies veertig jaar, maar het is er nooit van gekomen. En het is de laatste keer dat het kan, aangezien het de End Of The Road wereldtournee is, hun afscheidstournee. Net als in 2000-2001 trouwens, toen ze hun ‘Farewell Tour’ hadden. En de huidige tour kan wel uitgerekt worden tot drie jaar, zo hebben de CEO-bazen van Kiss, de entrepreneurs S.B. Elsen en G. Klein, inmiddels laten weten.
Een groot fan ben ik niet van de band. Ja, ik zeg het jullie maar vast. Dan weet je met wat voor recensent je te maken hebt. Ze hebben een aantal fantastische nummers, maar ook karrenvrachten baggermateriaal. Gooi alle sterke nummer bij elkaar (lees: skip bij voorbaat alle nummers die Gene Simmons zonder Paul Stanley heeft geschreven), en van hun omvangrijke oeuvre blijft 1 legendarische (dubbel) LP over. Met als bonus LP het volledige album ‘Music From The Elder’, de alom verguisde plaat onder de fans, welke ik uitgerekend hun beste plaat vind, met afstand. Niet uit recalcitrantie, maar ik heb nu eenmaal een andere smaak dan de gemiddelde Kiss-liefhebber. Dat blijkt al op de route van Station Bijlmer-Arena naar de Ziggo Dome. Op de Arena Boulevard schalt uit een cafe een nummer van Kiss en honderden, vele honderden mensen zorgen op de boulevard al voor een vibe en energie van eensgezindheid. Van eerste generatie-fans van dik in de zestig tot ukkies van nauwelijks zes: bijna iedereen heeft een shirt van Kiss aan. Loop ik daar met een shirt van Zu (Italiaanse avantgarde noise met jazz en metal). . . Door de energie die op de boulevard waart, wordt er toch, ook bij een scepticus als ik, een bepaalde verwachting opgebouwd en krijg ik echt zin in het optreden.
Een verwachting die eerst nog wel zwaar op de proef wordt gesteld door de openingsact. Die is namelijk eh, anders dan anders. Sterker: het is de meest originele, merkwaardigste openingsact die ik ooit heb gezien. Midden op het podium staat een vent en een groot stuk canvas. Meneer gaat schilderen. Ja, je leest het goed. De openingsact is een schilder. Niet eentje van het intens suffe kaliber Bob Ross, nee, deze DAVID GARIBALDI is een rock&roll actionpainter die onder de klanken van AC/DC in nauwelijks tien minuten een zeer treffend doek schildert en spettert van Angus Young. En verdomd goed ook! Daarna horen we een medley van Guns n’ Roses, maar hoe Garibaldi ook kladdert en soms al springend de verfspetters op het doek smijt, ik herken er niks in. Tot hij klaar is en het doek 180 graden draait. Verrek, heeft hij daar in zes minuten Slash ondersteboven geschilderd! Okay, hij doet dit al de gehele tour die sinds eind januari van start was gegaan in Canada, dus het is wel een trucje aan het worden, maar ik vind het een indrukwekkend trucje. Een groot deel van het publiek ook, want Garibaldi krijgt behoorlijk veel applaus. Zeker voor een schilder bij een rockconcert. Het laatste doek kan natuurlijk maar van 1 band zijn, en gek genoeg onder de klanken van o.a. Carl Orff’s ‘Carmina Burana’, Muse en andere pompeuze muziek ontluiken langzaam, maar toch ook vrij snel de contouren van The Demon, Starchild, Spaceman en Catman. Verbluffend, hoe treffend in zulke korte tijd. Het doek is te winnen, gesigneerd door de band, en dat gaat via een of andere site waarop je kunt bieden, dus ik vermoed dat het een zeer lucratieve tien minuten van Garibaldi is geweest. De heren S.B. Elsen en G. Klein hebben een gouden antenne voor lucratieve deals.
Na deze merkwaardige, maar mijns inziens geslaagde workshop rock&roll-painting (een man uit Ierland die naast me staat vindt het echter volkomen shite gaat het podiumdoek dicht en is het driekwartier luisteren naar classic rock radio en wachten op Led Zeppelin’s ‘Rock And Roll’. Als die wordt ingezet zwelt het gejoel aan, want het publiek weet: dit nummer gebruikt KISS al jaren als intro. Na Zep zien we aan de grote doeken aan weerszijden van het podium backstagebeelden dat de band zich richting het podium begeeft. Als dan de beroemdste aankondiging in rockland door de speakers schalt en de openingsriff klinkt van het beste nummer uit hun oeuvre, ‘Detroit Rock City’, valt het doek naar beneden en is er een oogverblindende zee van vuurwerk, rook en stellages waarop de vier bandleden langzaam naar beneden dalen. Damn, wat een indrukwekkende opening! Al heb ik moeite om het goed te zien, want werkelijk ie-de-reen om me heen vindt het nodig om dit met hun debieltje vast te leggen. Oh nee, toch niet iedereen, want een meisje naast me gebruikt haar telefoon om te kijken naar de zojuist begonnen wedstrijd van Nederland-Japan. Pffff, is de Kiss Army dit soort publiek? Gelukkig ebt mijn aversie van dit collectief irritant gedrag later weg als blijkt dat men het niet constant doet.
‘Detroit Rock City’ klinkt trouwens geweldig. Ik heb veel verhalen gelezen over de aftakelende stem van Paul, maar al klinkt hij in de uithalen wat hees en is zijn geschreeuw wat schor, de uitvoering klinkt verder uitstekend. Meteen daarna wordt ‘Shout Ot Out Loud’ ingezet. Door de overweldigende kleurenshow en de bonte entourage op het podium vergeet ik bijna wat voor zeikerig kutnummer ik het vind en zing zelfs mee. De vier mannen op leeftijd hebben er dan ook ogenschijnlijk veel zin in. Na dit nummer moeten we van Paul (bouwjaar 1952) al heel erg veel en lang en onnodig gaan schreeuwen. Dan weer het linkerdeel van het publiek, dan weer het rechterdeel. En nog een keer. Het is een makkelijke opzweper waar ik de gruwels van krijg, maar het publiek vindt het prachtig en zorgt voor een collectieve sfeer van unity en community waar een Manowar nog een puntje aan kan zuigen.
Kiss zet in met ‘Deuce’, een zeldzaam Simmons nummer die ik wel erg gaaf vind (al hoor ik van het debuutalbum veel liever ‘Strutter’) en het is fraai om te zien hoe het levensgrote scherm achter het podium tijdens dit nummer wordt gebruikt voor vintage Kiss beelden en het wordt helemaal gaaf (of kitsch?) als de bandleden gelijktijdig dezelfde moves doen als de 45-jaar oude beelden. Dan is ook goed te zien hoe weinig de band qua uiterlijk is veranderd. Met een flinke laag make-up, zwarte pruiken en soms tot wel 20 kilo aan kleding (Gene Simmons, bouwjaar 1949) lijken die 45 jaar als sneeuw voor de zon verdwenen. Zelfs de identiteit van de helft van de band lijkt inwisselbaar (Tommy Thayer voor Ace Frehley en Eric Singer voor Peter Criss), al vloek ik nu waarschijnlijk heftig in de Kisskerk.
Na ‘Deuce’ is het volgens Paul tijd voor een song ‘released not too long ago’ (ach, wat is nu tien jaar?) en moeten we weer meebrullen: ‘Say Yeah (yeah yeah!)’ en als we daarna met Gene Simmons alweer ‘yeah yeah yeah’ mee moeten brullen op het evenzo stompzinnig simpele ‘I Love It Loud’ begint mijn eerste enthousiasme af te brokkelen. Daarbij wordt bijna elk intermezzo door Paul ingeleid met een bijna overslaande, hese stem: ‘Amsterdam!’ Het bespelen van het publiek gaat de band uitstekend af, maar blinkt niet uit in verbale creativiteit. Al is het wel aardig om te horen dat Paul nog roept dat zijn moeder in Amsterdam heeft gewoond. Wellicht dat hij daarom na elk nummer maar Amsterdam blijft brullen, uit liefde voor zijn moeder? Inmiddels begint het me ook op te vallen dat hij tussen de nummers door best wel hees klinkt en allesbehalve toonvast, maar dat zijn zangstem tijdens de nummers een stuk overtuigender klinkt. Hmmm, hoe kan dit? En ook bij de nummers van Gene Simmons merk ik dat ik naar zijn mond begin te kijken. Klopt beeld wel met geluid? Daarbij klinkt de muziek ook verduveld strak en klinkt het geheel alsof er ijzersterk gemusiceerd wordt. Maar is dat door de vier bejaarde mannen die ik op het podium zie? Juist bij de nummer waar ik niks mee heb, merk ik dat ik er op ga letten. Gelukkig komt dan ‘Heaven’s On Fire’ voorbij, een 80s moppie die ik heel vaak heb geluchtgitaard op mijn bed. Daarna komt het logge ‘War Machine’ voorbij, waar Gene Simmons nog even een vuurspuw-demonstratie geeft.
Een van de leukste momenten vind ik als ‘Lick It Up’ wordt ingezet (Paul: ‘Some of you weren’t born in 1983’), een nummer waar ik veel jeugdherinneringen aan heb, omdat het een van de eerste LP’s was die ik heb gekocht en ein-de-loos heb geplaybackt op mijn kinderkamer, mezelf een superster wanend met tientallen meisjes aan mijn voeten (al nam ik genoegen met eentje, maar zelfs dat was een te-ver-van-mijn-bedshow). Eigenlijk is het ook een stuitend simpel nummer, iets dat makkelijk op het repertoire kan staan van de Josti-band, maar ik brul hartstochtelijk ‘Lick it up, lick it up, ooh yeah!’ Absolute meerwaarde en verrassend is dat het nummer halverwege omslaat in The Who’s monumentale riffs van ‘Won’t Get Fooled Again’. Krijg ik potjandorie zowaar zelfs even kippenvel. Maar ja, daarna vervolgt de band met ‘Calling Dr. Love’, vast tot grote vreugde onder de Gene Simmons-adepten. Kan ik zonder blind mee te brullen weer neutraal kijken (en genieten) van de indrukkende lasershows, de eindeloze stroom van vuur(werk) en bovenal het spelplezier van de band. Dat laatste is misschien wel het meest opvallende. Hoe cynisch je ook kan doen over de marketingwaarde van Kiss, hier staan wel vier ervaren rotten op het podium die echt met plezier staan te spelen. Dat is niet te spelen. Gene’s lange handelsmerk kronkelt te pas en te onpas als een slang uit zijn mond, met dikke slijmdraden en al, en tijdens een intiem onderonsje met Tommy kronkelt zijn rode adder wel vervaarlijk dicht langs diverse openingen van Tommy’s gezicht, onderwijl duivelse pretlichtjes uit zijn ogen afvurend.
De obligate drum-, bas- en gitaarsolo’s mogen natuurlijk niet ontbreken. Die domineren halverwege de show, rondom ‘100,000 Years’ en ‘Cold Gin’ (er worden liefst vier nummer van hun debuut gespeeld). Nu schrijf ik obligaat, maar daar doe ik de band mee te kort. Want op zichzelf klinken de solo’s niet zo bijzonder, maar ze weten het met visueel en technisch spektakel meer dan afdoende te compenseren. Eric weet halverwege zijn saaie getrommel flink op te leuken als hij het publiek mee laat klappen en hij vervolgens met zijn drumstel metershoog de lucht instijgt. En de gitaarsolo van Tommy lijkt een soort variant op ‘War of The Worlds meets Mars Attacks’ waarmee hij een gevecht aangaat met de elf achthoekige mobiele plateaus die in de lucht hangen (die tijdens de show fungeren als videoscreens, lichtshows of stellages waar de bandleden op kunnen staan) die als een soort groen licht gevende ufo’s hem bedreigen. Tikje bizar, maar daardoor is zelfs zijn solistisch gitaargepiel vermakelijk. De ondefinieerbare, spooky hallucinerende klanken van de bassolo van Gene gaan helemaal nergens over, maar door zijn poses en uitstraling weet hij het publiek toch te verleiden tot het joelen van ‘Gene, Gene, Gene!’. Vervolgens stijgt zijn plateau op tot in de nok van het dak, onder de logge, proto-doomklanken van het machtige ‘God Of Thunder’.
Daarna is het weer de beurt aan Paul die, nadat we van hem weer moesten brullen dat we er nog steeds zijn, ‘Psycho Circus’ inzet. Een nummer dat ik nooit eerder heb gehoord, omdat mijn interesse in Kiss medio jaren 90 tot een absoluut nulpunt was gedaald en dat gelijknamige album destijds ook met de grond werd gelijkgemaakt. Nou, ik vind dit titelnummer in ieder geval al stukken beter klinken dan het gemiddelde Gene Simmons gedrocht. De vuurwerkknallen zorgen trouwens wel voor pijn in de oren, i.t.t. de muziek die perfect is afgesteld, ook qua volume. Daarna keert de band weer terug naar de oerdagen met ‘Let Me Go, Rock ‘n Roll’, met heerlijke gitaarsolo’s van Tommy. Misschien wel iets te lekker, zeker als hij samen met Paul perfect klinkende twinsolo’s spelen. Maar nee, niet te achterdochtig worden, genieten!
Daarna doe ik dat genieten zeker, omdat twee van mijn favoriete Kiss-nummers volgen en Paul zich met een kabelconstructie laat overvliegen naar een klein podium aan de andere kant van de zaal. Knappe techniek. Tijdens ‘Love Gun’ is Paul weliswaar meer bezig met het showen van danspasjes en moves dan gitaarspelen, maar het klinkt geweldig. Daarna komt dat Kiss nummer dat de Kiss-Army al veertig jaar in twee kampen splijt. Het is mijn alleroudste muziekherinnering. Ik was zes jaar oud en zat in de opkamer op een portable zwartwit-tv’tje te kijken naar Veronica’s Top 40: de antenne gericht naar het noorden, zodat de ontvangst niet met al te veel ruis gepaard ging. De presentator kondigde de nummer 1 aan en ik weet nog dat ik met opengesperd bekkie en ogen zo groot als schoteltjes vol ongeloof keek naar die vier beschilderde mannen. Ik rende naar de keuken, waar mijn moeder de piepers aan het jassen was, en riep opgewonden: ‘Mama, mama! Moet je kijken wat een rare mannen!’ Veertig jaar later zie ik ze het dan eindelijk voor het eerst ook live spelen. De gitaarsolo klinkt anders, de ‘zweepslagen’ ontbreken, Paul zingt de coupletten met een iets andere frasering (leuk!) en de hoge uithalen met zijn kopstem in de break laat hij wijselijk achterwege, maar verder is het vier minuten ultiem kindersentiment.
Twijfel ik sterk of Paul en Gene live alles zingen, dat doe ik niet bij Eric. Hij zingt het laatste nummer van de set, het heerlijke fossiel ‘Black Diamond’, en inmiddels voel ik zelfs enige opgezwollen spieren in mijn nek. Potdomme, wat kunnen die bejaarde, behaarde, besnaarde barden een feestje bouwen! ‘Black Diamond’ is het einde van de reguliere set, maar bij de toegiften (ach, alles is tot op de centimeter voorgeprogrammeerd, en de set wijkt al maanden geen millimeter van elkaar af) vervolgt Eric als leadsinger in de mierzoete ballad ‘Beth’, waarbij hij, met piano en al, van onder het podium tevoorschijn komt. Ik vind het een draak van een gedrocht, met kwijlerige strijkpartijen op tape, maar het publiek zingt hartstochtelijk mee. Waarom nou juist dit nummer niet voor die tweedeling in het Army-kamp heeft gezorgd, mag Peter Criss weten.
Afgaande op de muziek had ik na ‘Black Diamond’ snel mijn biezen moeten pakken, want de resterende nummers zijn zo mogelijk nog abominabeler. Toch is het goed dat ik dat niet heb gedaan, want hoe wanstaltig ‘Crazy Crazy Nights’ ook is, en daarbij ook nog eens behoorlijk zwak en wiebelig uitgevoerd, als Ziggo-medewerkers in de nok van het dak tientallen witte en zwarte XXL-ballonnen op het publiek laat dalen, zorgt dat voor een wat kolderieke sfeer. Die sfeer wordt zelfs hilarisch als tijdens het nauwelijks betere ‘Rock ‘n Roll All Nite’ een tsunami van confetti in de zaal wordt geschoten. Echt, de kanonnen bombarderen het publiek met zo ontiegelijk veel snippers, dat ik door de rood-witte mist van confettiregen nauwelijks het podium meer kan zien. Onderwijl staan Tommy en Gene op twee kraanwerkers die hen langs het eerste balkon voert. Op een gegeven moment schieten er vanuit het dak zelfs meterslange paarse feestslingers de zaal en wordt alle pyrotechniek nog even op volle kracht uitgevoerd. En dat op de dag dat het kabinet bekendmaakt dat de belasting op elektriciteit omlaag gaat (dat zal Kiss B.V. vast interessant nieuws vinden). Deze overdaad maakt de sfeer zo uitbundig, dat zelfs ik, partypooper bij uitstek en het liedje verafschuw, toch sta te dansen op dat flutnummer. Chapeau heren, dat jullie dat voor elkaar krijgen. Onder een stormachtig applaus nemen de heren van ons afscheid en baant het publiek onder de studioklanken van misschien wel het afschuwelijkste nummer uit hun oeuvre, ‘God Gave Rock ‘n’ Roll to You II’, zich een weg door de dikke laag confetti richting de uitgang. Mocht het daadwerkelijk het allerlaatste optreden van Kiss in Nederland zijn (wat ik niet geloof), dan heeft de band overtuigend afscheid genomen van ons en ben ik blij dat ik na mijn Kiss-ontgroening niet met chagrijn, maar met een kamerbrede grijns de Ziggo Dome achter me laat.
Check de onderstaande socials voor meer informatie over deze band.