Lords of Metal
Arrow Lords of Metal

Avatar- interview met Johannes Eckerström

Johannes Eckerström: “Ik was nerveus toen ik voor het eerst een klas binnenstapte bij de negende graad, maar ik dacht: dit is net als een optreden, het komt goed. En omgekeerd, als ik op het podium stond, dacht ik: dit is gewoon een klas, maar dan met 50.000 mensen.

Avatar is zonder twijfel een buitenbeentje in de metalwereld. Wat ooit begon als een melodieuze deathmetalband is na tien albums uitgegroeid tot een groep die zichzelf bij elke release opnieuw uitvindt. Hun muziek beweegt moeiteloos tussen alternatieve metal, rock en pure deathmetal — soms zelfs binnen één en hetzelfde optreden. Maar het blijft niet bij sterke nummers: live is Avatar uitgegroeid tot een absolute topact. De band besteedt enorm veel aandacht aan het podiumontwerp en de showbeleving, en dat werpt duidelijk zijn vruchten af. Deze zomer stonden ze in het voorprogramma van Iron Maiden, en binnenkort trekken ze op tour met niemand minder dan Metallica. Aan de vooravond van de release hun nieuwe album ‘Don’t Go In The Forest’ spraken we met frontman Johannes Eckerström over het creatieve proces achter het album, zijn favoriete sprookje, de keuze voor een eigen label en hoe het voelt om straks met Metallica het podium te delen.
Koen de Waele r Ι 21 oktober 2025

Hoi Johannes, hoe gaat het in Finland?
Nou, ik ben voor het eerst in jaren naar de kapper geweest, dus dat was spannend. Verder is het regenachtig in Finland en alles gaat prima.

‘Don’t Go In The Forest’ is met voorsprong jullie meest veelzijdige en catchy album ooit.
Bedankt voor het compliment.

Toch is het de titel van een soort horror verhaal of film. Wat was het eerste idee dat leidde tot de titel?
Het idee achter de titel ‘Don’t Go In The Forest’ ontstond pas gaandeweg. Bij sommige albums weet je al vroeg wat je wilt maken, bij andere ontdek je pas achteraf wat het geworden is. Dit album is duidelijk zo’n geval: we lieten het ontstaan, keken er daarna naar en vroegen ons af — wat ís dit eigenlijk? En toen zochten we een titel die daarbij paste.

Het hele concept weerspiegelt ook het schrijfproces. We zijn als het ware het bos ingegaan — op zoek naar ideeën. Of je nu een huis wilt herinrichten of een lied schrijft, het begint vaak abstract. Je ziet een appel en denkt ineens: ik moet een motor bouwen. Dat soort rare sprongen die je onderbewuste maakt. Normaal duik je even in dat ideeënmeer en kom je snel weer boven om alles concreet te maken. Maar deze keer bleef ik langer onder water. Ik zwom wat rond, schreef vanuit dat gevoel en liet het betekenis krijgen zoals mijn onderbewuste dat wilde. Het voelde als: vertrouw op wat mooi is. Een reis in het duister, zeg maar.

Daarnaast — zoals bij elk album — proberen we lagen van onzin af te pellen. Als je eerlijk bent in wat je doet, ontdek je steeds nieuwe lagen van jezelf. Het is een verkenning van je eigen donkere kamers. En dat voelt soms alsof je een taboe doorbreekt. Veel van wat Avatar doet — en metal in het algemeen — gaat over plekken waar je zogezegd niet mag komen: emotioneel, mentaal, soms zelfs fysiek. Als mensen zeggen “doe dat niet”, denken wij vaak: juist wél doen. Zoals de slang die Eva de verboden vrucht aanbood. We leren dat ze die niet had mogen nemen, omdat de mannen in haar leven dat zeiden. Maar wij zien die slang als de enige eerlijke en zorgzame figuur in dat verhaal. Dus als iemand zegt “ga niet het bos in”, dan willen wij juist wél gaan.

En dan is er nog de bovenste laag: Avatar als showgroep, als feest. We hebben een visie — een idee van dat donkere, mysterieuze oord waar onze muziek vandaan komt. Maar in dat enge bos, zoals je het als kind zag, is er een open plek met een circustent die ineens verschijnt. Je hoort muziek en stapt naar binnen. Dat is het theatrale aspect. Een surrealistische plek waar we ons thuis voelen.

We zijn grote fans van David Lynch. In zijn werk — zoals in Twin Peaks — heeft het bos ook een diepe betekenis. Denk aan de Black Lodge, de White Lodge… dat soort mysterieuze werelden. Daar voelen wij ons helemaal in thuis.

‘Tonight we must be warriors’ lijkt wel soort peptalk om mee het bos in te gaan. Jullie gebruiken een soort van penny whistle. Hoe kwam je daarop?
Dit is eigenlijk gewoon zoals de klassieke dwarsfluit, die in verschillende maten komt. En dit is degene met het hoogste register. Zo eentje die je vaak ziet in traditionele paradeorkesten of iets in die richting.

Het is dus wel duidelijk dat Avatar meer aansluit bij de sprookjes van de gebroeders Grimm dan met Disney. Welk sprookje maakte destijds op jou het meeste indruk?
Veel daarvan, zou ik zeggen. Ik bedoel, de verhalen van Grimm — absoluut, wat nu meteen in me opkomt is Hans en Grietje. Maar ik denk dat ik als Zweed heel veel verschillende dingen heb meegekregen. Heel veel Astrid Lindgren, veel folklore. En dat loopt allemaal een beetje door elkaar, snap je? Dingen van vierhonderd jaar oud en dan de tekenfilms. Weet je wat? Eén fabel: de krekel en de mier, is om de een of andere reden een kernherinnering van toen ik die voor het eerst hoorde. En dat gaat eigenlijk terug naar de ‘Feathers and Flesh’-periode. Het nadenken daarover werd het startpunt voor het schrijven van die fabel. En het nummer ‘Fiddler’s Farewell’ is zelfs een soort overblijfsel van het allereerste idee voor dat conceptalbum. Daarna is het geëvolueerd tot wat het uiteindelijk werd. Maar dat nummer past er nog steeds bij. Het is dus min of meer meegegaan, met slechts een paar kleine aanpassingen. Dus ja, ik zou zeggen: die fabel.

Ik zag ook wat foto’s van jou in het bos met een rode ballon. Is dat een knipoog naar Stephen King’s It?
Dat is het uiteindelijk wel een beetje geworden, ja. Want eerlijk gezegd ben ik al zo lang bezig met het clown-zijn, het balanceren tussen het leuke en het griezelige, het nachtmerrieachtige van een clown en ik heb ook vaak gewerkt met ballonnen, ballonfiguren en ballonnen in shows, dat het op een gegeven moment een soort cirkel werd die rond was. We waren er op dat moment eigenlijk niet mee bezig dat die rode ballon een item is uit de It-films.

En toen we eraan herinnerd werden, was het zo van: “Oh ja, natuurlijk. Waarom ook niet?” Want ja, het wordt dan vanzelf een soort eerbetoon, een vergelijkbaar idee. Die ballon als een soort voorteken van een aanwezigheid die daar is. Dus ja, we hebben het duidelijk geleend van It. Maar ik zweer het: op het moment dat we die fotosessies begonnen, was ik het totaal vergeten.

Je raakt zo verstrikt in je eigen ding, dat je vergeet waar het vandaan komt.

En weet je, het mooiste aan Avatar is dat elk album anders klinkt. Want bij de meeste bands klinken hun laatste albums allemaal min of meer hetzelfde. Noem dan gerust headliners zoals Powerwolf of Amon Amarth.
Dank je wel. Dat is echt het allerbelangrijkste voor mij. Om allerlei persoonlijke redenen ook. De laatste jaren kunnen we dit ons werk noemen, toch? Ik weet niet precies hoeveel jaar nu, maar al een paar jaar kunnen we zeggen: dit is ons beroep. En dat op zich is al een motivatie om een nieuw album te maken maar alleen omdat je nieuwe T-shirts moet drukken, dat is niet genoeg. Dat is voor ons gewoon niet voldoende.

We moeten steeds opnieuw redenen vinden. Waarom is het belangrijk voor ons om dit te maken? Wat betekent het deze keer? En één ding is natuurlijk dat de teksten en het concept ergens moeten weerspiegelen waar we nu staan. Als het een boos nummer is, moet ik nu ergens boos over zijn, niet gewoon proberen de angsten te herhalen die ik had toen ik eenentwintig was. Het moet een eerlijke weerspiegeling zijn van waar we nu staan. Maar ik denk dat het vooral draait om wat we van muziek houden, en dat het uiteindelijk allemaal om de muziek gaat. We hebben altijd gezegd: we schrijven nooit twee keer hetzelfde nummer. En daar doen we echt ons best voor.

Het maken van een album is een leerproces. Pen op papier zetten, woorden uitspreken, dat helpt je dingen te verwerken die je bewust of onbewust moest verwerken. Je leert misschien iets over jezelf, je pakt ideeën, gedachten en gevoelens uit die je onderweg hebt verzameld. Maar misschien nog belangrijker: je leert iets nieuws over muziek.

Dat kleine dingetje doen in een nummer dat je nog nooit eerder hebt gedaan, wat het ook is. Soms is het groot, soms klein. Voor mij was het belangrijkste deze keer, jij gebruikte geloof ik het woord “catchiness” of “melodieus”, dat ik echt wilde werken aan het uitbreiden van mijn dynamisch bereik naar beneden toe. Vertrouwen dat ik, bijvoorbeeld in het titelnummer of in ‘Dead and Gone and Back Again’ niet per se op het hoogste punt van mijn bereik hoef te zitten en alles eruit hoef te schreeuwen om momentum, energie en scherpte te creëren.

Het doet me denken aan ‘Breaking the Law’ van Judas Priest. Die coupletten, dat is een van de coolste dingen ooit opgenomen in heavy metal, als je het echt gaat ontleden. De syncopaties, hoe hij meedoet als een onderdeel van het drumstel, gewoon de song vooruit duwend. En dat allemaal in je spreekbereik. Het is altijd een soort veilige weg geweest om iets heavy metal te laten klinken door gewoon heel luid en overdreven te zijn. Dus ja, dat soort dingen leer je dan.

‘Howling At The Waves’ is een erg bijzonder nummer; Ik hoorde in de muziek en in je zang zelfs wat Coldplay. Was dat een invloed.
Neen, tekstueel absoluut niet. En muzikaal waarschijnlijk ook niet. Het nummer kwam er gewoon vanuit een gevoel van zelfvertrouwen: ik speel al piano sinds ik heel jong was. Nu speel ik niet op het niveau van iemand die er zijn hele leven intensief mee bezig is geweest, maar het was altijd een deel van mijn leven. En we zijn het in de band steeds meer gaan gebruiken. ‘Gun’ uit het album ‘Hunter Gatherer’ was het eerste echte ding, maar dat was gewoon ik, wat op een bepaalde manier kwetsbaarder is maar ik hoef dan ook niet vast te zitten in een groove. Ik kan gewoon mijn ding doen. Daarna zijn we ‘Tower’ live gaan spelen. En omdat het gitaarstuk in de originele albumversie van ‘Tower’ door mij geschreven is op een akoestische gitaar — die ritmiek op zachte, vingervriendelijke nylon snaren — was het een uitdaging om dat geluid te vertalen naar een elektrische gitaar. Dat is echt moeilijk om live te spelen. In de studio kun je editen, take na take doen, en zelfs loopen, want het klinkt een beetje als een loopje — dat is ook de bedoeling. Omdat dat nummer zo lastig was om goed te spelen op gitaar, hebben we door de jaren heen, ik denk wel een miljard verschillende liveversies gedaan, akoestisch, uitgekleed, noem maar op. En toen we die COVID-concerten deden, die livestreams, heb ik een pianoversie gemaakt. Voor de ‘Dance The Little Dance’-tour besloten we dat we die versie mee op tour wilden nemen, maar dan gemengd met wat er op het album gebeurde. En toen gebeurden er twee dingen.

Ten eerste kreeg ik wat oefening in het spelen met een clicktrack in mijn oor, om te synchroniseren met de backing tracks en de drumcomputer. Dus ik werd meer een echte piano-instrumentalist. Want normaal speel ik wat instrumenten op demo’s, kleine stukjes, en dan stuur ik het naar de jongens met: “Kunnen jullie dit doen? Maar dan goed.” Dus ik moest gewoon betrouwbaarder worden als pianist.

Het andere dat gebeurde was dat we tijdens soundchecks altijd begonnen met de piano, vanwege hoe de show is opgebouwd. Ik speelde dan ‘Tower’, daarna deden we de staande drumkit en de spullen voor ‘Let It Burn’ en ‘Colossus’, en uiteindelijk de rest. Alles werd klaargezet voor de soundcheck en daarna weer weggehaald.

Wat er dan gebeurde: ik ging als eerste, ging zitten en speelde ‘Tower’ . De rest kwam erbij tegen het einde en dan gingen we door naar het volgende. En op een keer kwam John (Alfredsson – drummer) erbij met zijn drumkit en begon mee te spelen met ‘Tower’, gewoon voor de lol.

En ik dacht: holy shit, ik ben Elton John nu. Dit is zo cool. Want ik had, echt waar, waarschijnlijk decennia geleden voor het laatst zoiets gedaan, piano spelen met een band.

En dat zette me aan het denken: ja, die ideeën die ik heb voor een pianostuk, dat moet een bandnummer worden. Dat werd een avontuur op zich. En dat begon dus, en die dingen werden beetje bij beetje uitgeprobeerd tijdens soundchecks, totdat John daar stond en de drumbeat van het nummer speelde. En voor mij was het grote ding daar — iets waar we het ook over gehad hadden — The Cure.

Weet je, als je een korte, ritmische overgang herhaalt in een drumbeat, dan wordt iets wat normaal een vuller is, door de herhaling een beat. Dat was Johns idee. En dat mengde zich met het refrein, en dat veranderde alles. Er was al een nummer, maar dat was nog niet zo goed als wat het uiteindelijk werd. Want die drumbeat leidde tot die gesyncopeerde akkoordprogressie voor de coupletten en pre-chorussen en alles. Dus ik ben eindelijk lid van de band. Ik hoor er nu echt bij.

Ik heb een instrument dat ik kan meenemen — of iemand anders draagt het voor me.

‘Tower’ is altijd het meest emotionele moment van een concert geweest.
Ja, absoluut. Daar ben ik het wel mee eens. En ik bedoel, dat is natuurlijk precies de rol van zo’n nummer en wat het teweegbrengt. Vooral als je 99% metal speelt, dus 99% met een bepaalde intensiteit. Bij ons varieert dat: soms is het echt keihard knallen, soms zijn we meer een rock-’n-rollband, maar het is altijd luid. En ik denk dat wanneer je het dan helemaal terugbrengt en iets emotioneels speelt, dat dat extra binnenkomt. Omdat alle kracht al is ingezet, en als mensen meedoen — als ze in de pit staan, meeschreeuwen — dan pel je als het ware een paar lagen huid weg. Je wordt emotioneel wat rauwer en ontvankelijker voor dat soort momenten. Dus ja, dat nummer betekent veel voor mij, en blijkbaar ook voor anderen. Dat is mooi.

Heeft  ‘Magic Lantern’, het laatste nummer, een happy end?
Er zit iets bijzonders in dat nummer. Magic Lantern is er zeker eentje waarbij ik, zoals ik eerder al zei, wat langer onder water bleef om te ontdekken wat het eigenlijk moest worden. Het zit vol beelden uit mijn kindertijd en gaat dus over terugkijken en het verstrijken van de tijd voelen. Is het een vrolijk nummer? Nee, eerder bitterzoet. Ik voel de tijd erin bewegen, denk aan mensen die er niet meer zijn, en hoe herinneringen je blijven omringen. Ik geloof niet in geesten in letterlijke zin, maar wel in de manier waarop we dingen levend houden in onszelf — herinneringen, dankbaarheid, dat soort dingen. En dat maakt dat ze blijven bestaan. Dat is precies wat dit nummer doet.

Wat ik er persoonlijk zo mooi aan vind, is dat het niet altijd een vaste regel is dat ik alle zanglijnen schrijf. Meestal loopt het wel zo, maar bij ‘Magic Lantern’ begon ik met een melodie die Tim (Öhrström, gitarist) op een synthesizer had gemaakt. Ik dacht: “Die ga ik zingen.” Maar bij de coupletten kreeg ik het niet goed. Toen zei Tim: “Mag ik iets proberen? Ik heb een idee.” En ik zei: “Graag!” Net zoals Henrik (Sandelin, gitarist) ooit melodielijnen schreef voor ‘Colossus’. Af en toe gebeurt dat — en ik hou ervan als het gebeurt. ‘Magic Lantern’ was voor mij ook het moeilijkste nummer om op te nemen zonder het te verpesten. Het is verraderlijk lastig om te zingen door de syncopatie — die ritmische verschuivingen — vooral omdat je snel terugvalt in je eigen gewoontes. Zoals een bluesgitarist die zijn licks verzamelt: dat wordt je muzikale vocabulaire. En dat uitbreiden vraagt soms om heel bewuste stappen. Of iemand anders moet iets aandragen dat je vocabulaire openbreekt. In dit geval was dat Tim. De ritmiek en frasering in het nummer komen grotendeels van hem. Het was lastig om te leren, omdat ik mijn eigen manier van zingen moest afleren. Maar juist dat maakt het zo bijzonder om nu op terug te kijken.

Hebben jullie al een visie voor hoe jullie dit album live op het podium gaan brengen?
Oh ja, absoluut. Er is op dit moment letterlijk iemand in de VS kabels aan het solderen om het coole idee mogelijk te maken. Er zijn grote technische uitdagingen om te overwinnen. Maar goed, de outfits zijn klaar, de lichtshow is geprogrammeerd en de decorstukken krijgen de laatste afwerking. Alles begint samen te komen. We gaan binnenkort op tour.

Over anderhalve maand staan we in Mexico-Stad, en dat wordt op zich al iets unieks vanwege de logistiek. Want alles wat daarna komt, moet gebouwd worden voor de Amerikaanse tour die we in november en een stukje december doen. Daarna gaat alles op een schip en ligt het klaar voor ons in Europa wanneer we daar in februari van start gaan. Dus ja, de visie staat en begint nu echt vorm te krijgen. We zijn al maanden bezig met ideeën voor de setlist. En nu hebben we met de hele band samengezeten om de definitieve setlist door te nemen, de kleine haperingen eruit te halen en ideeën uit te werken. Dus ja, het komt tot leven. En zoals altijd — we kunnen het gewoon niet laten — we spelen veel nieuw materiaal. Dat hoort bij wie we zijn. Dat is verbonden met het feit dat we ervoor zorgen dat we albums maken waar we echt enthousiast over zijn.

Sinds het vorige album brengen jullie muziek uit via jullie eigen label, Black Waltz Records, nadat jullie zijn vertrokken bij Century Media. Waarom hebben jullie die keuze gemaakt? Een eigen label runnen is toch veel meer werk.
Dat klopt, maar er zijn bepaalde mensen in de band, in ons management en in onze directe kring die daar heel geschikt voor zijn. En uiteindelijk deden we bij andere labels toch al veel zelf. We zijn koppig, we willen dat dingen op een bepaalde manier gebeuren, en we willen met rust gelaten worden. Dus alle zaken rond het vinden van artiesten, ontwerpen maken, artwork regelen — dat deden we eigenlijk altijd al zelf. Daar komt bij dat we samenwerken met een distributeur, Thirty Tigers, en dat verloopt echt heel goed. We zijn gewoon op een punt gekomen als band, waarbij wat labels ons aanboden — dat was niet slecht, maar het was telkens hetzelfde verhaal voor een band in onze positie, in ons genre, in onze scene. Er was niets dat ons echt enthousiast maakte. Geen enkel label kon iets zeggen waardoor we geloofden dat zij een verschil konden maken in onze carrière of ons artistieke leven. En dan is het ook een kwestie van: kijk, we zijn geen miljonairs, maar we hebben wel altijd verantwoordelijk omgegaan met wat we verdiend hebben. Er stond wat geld op de bank om een album te maken. We hadden geen voorschot nodig.

En als je je eigen label runt, geef je niet 80 procent weg. Je mag die 80 procent gewoon houden. En toch zijn we erin geslaagd om de band te laten groeien.

Ik bedoel, het is via ons eigen onafhankelijke label — eigendom van Avatar — dat we nu op tour zijn geweest met Iron Maiden en volgend jaar met Metallica gaan touren. Dus we kunnen dingen laten gebeuren, hoe dan ook. We hebben geweldige partners. Een label is maar één puzzelstukje. Er zijn ook boekingsagenten, management, promotors, perspromotors — al die mechanismen waar we sowieso mee kunnen werken. En de traditionele heavy metal-labels hebben ons op dit moment gewoon niets te bieden dat ons interesseert.

En kijk, als een label ons vijf keer groter kan maken van de ene op de andere dag, dan zouden die 20 procent die we dan houden evenveel waard zijn als de 80 procent die we nu houden. Maar dat is moeilijk. Voor ons, en voor iedereen.

Dus tenzij Universal Records met een hit en een helikopter voor mijn appartement landt en zegt: “Johannes, je bent net zo schattig als Taylor Swift. Jij wordt de volgende grote ster. Hier is 100 miljoen euro.” Dan zeg ik: “Oké, laten we gaan werken.” Maar ja, dat gebeurt niet.

Dus we doen het gewoon zelf. En eerlijk gezegd: bij de labels waarmee we gewerkt hebben, hadden we altijd artistieke vrijheid. Niemand heeft ooit gezegd wat we wel of niet mochten doen. We hadden altijd het laatste woord over wie we werkten qua productie, mix, alles. We zijn altijd al een DIY-machine geweest. En we zijn ook zo behandeld en gerespecteerd. Dus ik zal niets slechts zeggen over de labels uit het verleden.

Dit jaar of afgelopen zomer toch werd er niet zoveel gespeeld. Uiteraard was er een exclusieve liveshow op Alcatraz Metal Fest in augustus. Hoe exclusief was die?
Het was een heel exclusieve ervaring. In juli speelden we in Europa met Iron Maiden, en dat ging gepaard met een exclusiviteitscontract. Dat betekent dat je niet op andere festivals mag spelen — en dat is eigenlijk wel eerlijk. Je krijgt de kans om aan iets groots mee te doen, maar dan moet het ook speciaal blijven. We stonden niet met hen op het podium in België, dus we hebben de hele Europese festivalzomer overgeslagen. Met Iron Maiden moesten we ons elke avond opnieuw bewijzen. Het gaf ons wel de kans om misschien nieuwe vrienden te maken.

Maar op Alcatraz waren het echt onze mensen. Het voelde goed om de tour daar af te sluiten — alsof we thuiskwamen. We hebben zoveel geschiedenis met dat festival en met de mensen die het organiseren. Het is een onafhankelijk festival, puur gericht op metalfans, en dat past perfect bij wie wij zijn. Het publiek kende de nummers. Dat zorgt voor een heel andere energie, verrassend en intens.

Metallica’s M72 World Tour gaat terug door in 2026 met Pantera, Gojira, Knocked Loose en natuurlijk Avatar. Heb je zo ook een telefoontje gekregen van Lars Ulrich of hoe ging dat te werk.
Heel wat mensen hebben geprobeerd om dit mogelijk te maken, en er zijn connecties tussen ons management en dat van hen. Daardoor konden mensen uit hun wereld worden uitgenodigd bij onze shows. Er is achter de schermen keihard gewerkt om dit voor elkaar te krijgen. Nu is het aan ons om die inzet terug te betalen — om hard te werken en te bewijzen dat we het waard zijn. Het was echt ouderwets managementwerk, zoals het vroeger ging. Bij Iron Maiden ging het op dezelfde manier: we toerden samen in Brazilië en deden wat we moesten doen, zonder iemand in verlegenheid te brengen.

Ik vermoed dat de speelduur daar voor Avatar beperkt gaat zijn. Heb je al een setlist voor ogen? Ga je dan voor het beste van Avatar of voor nieuwe nummers?
Natuurlijk, er is nog geen definitieve setlist. We moeten daar echt goed naar kijken. Het openingsmoment voelt als een soort filmtrailer, dus je moet meteen een hoogtepunt neerzetten. ‘Hail the Apocalypse’ zal er sowieso in zitten — dat is een zekerheid. Misschien blijft er ook iets hangen uit het nieuwe album, maar we hebben nog wat tijd om daarover na te denken. Het podium is wel behoorlijk apart en erg groot opgebouwd, dus ik ga serieus wat meters moeten maken. Ik ben in vorm, maar dit wordt een nieuw niveau van cardio.

Je was ooit leraar, toch?
Ja, ik heb geen officieel diploma, maar ik ben afgestudeerd aan het gymnasium — twaalf jaar school in Zweden. Ik moest werk vinden dat niet botste met mijn bandverplichtingen. Dus deed ik vervangopdrachten: als een vaste leerkracht ziek was, sprong ik in op verschillende scholen. Meestal was dat bij jongere kinderen, want die verspreiden de meeste ziektekiemen. Soms was het ook bij de negende graad. Ik heb dat lang gedaan op bepaalde plekken, want ze kenden mijn telefoonnummer en belden me rechtstreeks. Buiten de muziekwereld heb ik altijd jobs gehad waarin ik voor mensen zorgde: ouderenzorg, zomerkampen met kinderen met Downsyndroom of autisme, dat soort dingen. Ik was nooit de belangrijkste persoon in de kamer en dat paste bij me.

Er zit een duidelijke overlap in. Ik was nerveus toen ik voor het eerst een klas binnenstapte bij de negende graad, maar ik dacht: dit is net als een optreden, het komt goed. En omgekeerd, als ik op het podium stond, dacht ik: dit is gewoon een klas, maar dan met 50.000 mensen. Dat perspectief helpt je om verschillende situaties aan te kunnen.

Ik gaf gewoon les in wat de zieke leerkracht normaal deed. Ik haalde goede punten tijdens mijn schooljaren, dus als ik wiskunde moest geven, opende ik het wiskundeboek, las het eens en gaf daar les in. En ik koos bewust voor die losse vervangopdrachten, zodat ik kon stoppen als het nodig was.

Ik had veel vrienden in dat wereldje. Veel jonge mensen deden dat werk terwijl ze nog zochten wat ze met hun leven wilden doen. In het beste geval gaat het om entertainen en verbinding maken. Dat is wat het echte leven, het podium en het klaslokaal met elkaar gemeen hebben.